Beste Rob, ik twijfel er echt niet aan dat jij een echt molenliefhebber bent. Maar juist daarom kan ik volstrekt niet begrijpen hoe jij het kunt hebben over ‘dertien in een dozijn-molens’.
Ik meen dat ik deze term voor het eerst op het prikbord tegengekomen ben in een bijdrage van Frank T. over de completering van de Slagdijkster en de Achlumer, waar hij zoals bekend fel tegen was, en, naar ik aanneem, is. Hij gebruikte hem niet om aan te geven dat de completering niet gewetensvol zou gebeuren of een ‘genivelleerde’ molen zonder streekkenmerken op zou leveren, maar enkel en alleen in kwantitatieve zin: er zijn al genoeg typisch Friese poldermolens (en maar heel weinig rompen).
Iets vergelijkbaars is gebeurd in Amsterdam toen er discussie ontstond over het al dan niet hergraven van gedempte grachten. Tot mijn verbijstering heeft toen NRC Handelsblad in een redactioneel commentaar de opvatting geventileerd, en ook nog op behoorlijk snerende toon, dat niemand ooit had gemerkt dat Amsterdam grachten te weinig had, en dat hergraven ‘dus’ nergens voor nodig was.
Wie zo redeneert is geen cultuurliefhebber. Als iets kwaliteit heeft, doet de kwantiteit volstrekt niet ter zake bij de beoordeling van de inhoudelijke waarde, en dus ook niet bij de beoordeling van de inhoudelijke waarde van een eventuele reconstructie. Wat dondert het dat Amsterdam al tig grachten heeft, als er een kans is om de weerzinwekkende asfaltvlakte van de Westerstraat weer om te toveren in de schoonheid van de Anjeliersgracht? Wat dondert het dat Schiedam al een aantal molens heeft, als een stukje van die stad van volstrekt anoniem opeens kan veranderen in heel bijzonder?
Als je met ‘dertien in een dozijn-molen’ een niet-gewetensvol gerestaureerde of gereconstrueerde molen, dus een ‘genivelleerd’ exemplaar zonder de gepaste specifieke (streek)kenmerken, zou bedoelen, kan ik met je mee gaan. Al zou ik de term op zich zelf niet juist vinden omdat hij suggereert dat dit soort molens erg veel voorkomt, wat gelukkig niet zo is. Maar als die term, zoals bij Frank, alleen maar betekent dat de molen qua type kwantitatief niet zeldzaam genoeg is, haak ik af, en kan ik, zoals gezegd, absoluut niet begrijpen hoe een echt molenliefhebber zo kan praten.
En wat ik nog erger vind: het gebruik van de term enkel en alleen omdat een molen een reconstructie IS. Hij kan qua type nog zo zeldzaam zijn, nog zo gewetensvol en bekwaam zijn gebouwd en nog zo fraai in zijn omgeving staan, er zijn ‘molenliefhebbers’ die een dergelijke molen betitelen als een ‘behangetje’ enkel en alleen omdat er geen ‘waarneembare bouw- en gebruiksgeschiedenis’ is.
Deze figuren zou ik willen aanraden nog eens de brieven van Jan Lunenburg in de Molenspiegel (of was het nou toch de Kuierstok?) te herlezen, al vinden ze hem waarschijnlijk een ‘romanticus’ of een ‘nostalgicus’. Ik ken niemand die zo feilloos in woorden heeft weten te vatten wat een molen met een molenliefhebber doet. Dat hij een half uur lang in de snijdende vrieswind blijft staan enkel en alleen om het beeld en het geluid van een in vol bedrijf zijnde poldermolen in te kunnen drinken. Dat hij urenlang, tot het te donker is, op de dijkhelling blijft zitten om naar draaiende molens in het landschap te kijken. Dat is het waar het om gaat. Niks ‘dertien in een dozijn’ enkel en alleen omdat een molen niet zeldzaam of niet oud genoeg is.
Waarneembare bouw- en gebruiksgeschiedenis kunnen een grote waarde vertegenwoordigen, maar enkel een TOEGEVOEGDE waarde. Want waarneembare bouw- en gebruiksgeschiedenis in in principe in elk oud bouwwerk te vinden. Dus ook in een 19e-eeuws slooppand wat zo'n 120 jaar geleden door een of andere speculant voor een habbekrats in elkaar is geflanst, inhoudelijk geen enkele waarde vertegenwoordigt en een aanfluiting voor de monumentenlijst zou zijn. Het krijgt pas betekenis als het betrekking heeft op iets wat al op zichzelf, dus zonder het historische element, inhoudelijke waarde heeft. Zoals een goed gebouwde molen.
Om terug te keren tot ons uitgangspunt: Rob, kun jij als molenliefhebber werkelijk nog denken ‘dertien in een dozijn-molen’ als je t.z.t. de herbouwde Kameel in een jagende herfstbui, of op een zomeravond spiegelend in de gracht, ziet en hoort draaien?