Harold, het is een behoorlijk gecompliceerde aerodynamische kwestie vol met stromingspatronen en zo, maar globaal komt het hierop neer: de aandrijving en draaiing van het gevlucht door de wind beïnvloeden door de actie-reactie-wet op hun beurt weer de (reële richting van de) aandrijvende luchtstroming(en) nabij het kruis. Als gevolg daarvan staat bij draaiend gevlucht bij een goed op de wind gezette molen de werkelijke richting van de aandrijvende wind (ik bedoel hier dus niet de ‘schijnbare wind’!) op elk punt van het gevlucht, en met name aan de uiteinden van de wieken doordat die met de grootste snelheid met de lucht contact maken, niet meer loodrecht op het vlak van draaiing van het kruis, zoals dat bij een stilstaande goed op de wind gezette molen overal wel het geval is. Dankzij die reële dynamische windrichtingsverandering gaan de wiektoppen, die bij stilstaande molen door die ‘onlogische’ nul- of negatieve hoek van hun heklatten de trekkracht inderdaad alleen maar verkleinen, bij draaiend gevlucht door diezelfde hoek juist trekkracht leveren. Zodat die duikertjes zeker invloed hebben.
Normaal gesproken zou men die heklatten aan het eind van de roeden nooit een dergelijke nul- of negatieve hoek hebben gegeven, omdat die hoek immers bij eerste beschouwing alleen maar een negatieve bijdrage aan de totale trekkracht LIJKT te leveren, ofwel de molen LIJKT af te remmen. Maar proefondervindelijk, vooral aan de hand van de optredende zeilslag, is men uiteindelijk tot deze meest efficiënt en meest effectief gebleken vorm van het hekwerk gekomen (zelfs al konden ook de uitvinders de achterliggende theorie waarschijnlijk niet echt doorgronden). Bij primitievere molens in diverse buitenlanden, waar dus in de loop der tijd veel minder proefondervindelijke verbeteringen in het ontwerp zijn aangebracht, zie je die nul- of negatieve hoek van de buitenste heklatten dan ook zelden, doordat men daar nooit door had gekregen dat, door die reële verstoring van de wind door het aangedreven wordende en draaiende kruis, juist een positieve hoek van de buitenste heklatten de draaiende molen afremt.
Aanvulling: de ‘schijnbare wind’ die dhr. Visser noemt, kan nooit verklaren waarom heklatten met een nulhoek of negatieve hoek, heklatten die dus door het draaien van het kruis bij het passeren van elk punt in de ruimte schijnbaar ‘stilstaan’, respectievelijk ‘naar voren bewegen’ ten opzichte van de reële windrichting, toch bijdragen aan de trekkracht. (Immers, bijvoorbeeld, een kruis waarvan alle heklatten een nulhoek hebben zou nergens ook maar enige trekkracht leveren, ook niet als het draaide zodat de schijnbare wind inderdaad overal schuin, namelijk deels uit de richting van rondgaan, zou invallen zoals dhr. Visser beschrijft.) Alleen de genoemde reële dynamische windrichtingsverandering nabij het kruis door de actie-reactie-wet, dankzij het aangedreven worden en het draaien van het gevlucht, kan die verklaring geven.