Wat (eigenlijk) nog bij mijn vorige reactie had gemoeten.
Lolke Rang schreef: "(…), maar soms was/is, met name bij poldermolens met kleine opvoerhoogte bij nauwelijks verhoogd polderpeil, en bij oliemolens met alleen het slagwerk in het werk, de belasting van een werkende molen zo gering dat je dan in de praktijk wel van ‘loos’ draaien kon/kan spreken.
Voor een buitenstaander lijkt het bij sommige molens wel dat die het licht hebben. Het tegendeel is echter het geval. Alle molens hebben het, in verhouding tot hun vlucht, ongeveer even zwaar. Men bouwde (vroeger) geen molens voor licht malen; daarvoor waren de bouwkosten veel te hoog.
Een poldermolen die het water niet hoog op hoefde te voeren had een breder scheprad of een vijzel met een grotere diameter dan een molen die het water wel vrij hoog tot hoog op moest malen. Beide keren moesten de molens dan ook ongeveer hetzelfde vermogen uit de wind halen.
De Hantumer molen als voorbeeld. De molen is oorspronkelijk gebouwd voor het bemalen van een 430 ha en het opmalen werd op 1,20 m gesteld. Dat waren de uitgangspunten (later is er nog eens ± 50 ha bijgekomen).
De molen moest daarvoor een vlucht van 22 m hebben en de vijzel werd 1,65 m in diameter. Was de te bemalen polder kleiner of groter geweest dan was de molen ook kleiner c.q groter geworden. Wanneer het water hoger of minder hoog dan 1,20 m opgemalen had moeten worden dan was ook de vlucht groter of kleiner geworden of had de vijzel een daarbij passende diameter gekregen.
Voor oliemolens geldt dat die het in zoverre niet zwaar hadden doordat het tillen van stampers of heien (voor een molen) geen zwaar werk is. Ook het meenemen van de kantstenen is, wanneer die eenmaal op gang zijn geen zwaar werk. Het lijkt dan ook dat een oliemolen het niet zwaar heeft. En toch is dit schijn. Doordat een oliemolen het op zichzelf niet zwaar heeft kon hij echter met (iets) minder wind dan doorgaans voor molens nodig, is ook malen. Daarvoor was / is dan wel een hekwerk met minder schoot dan meestal nodig om bij een zwakke wind nog enige productie te kunnen halen. Een hei of stamper die maar af en toe naar beneden komt heb je niks aan. Kanstenen die daarbij amper rond gaan leveren net zo min iets op. Om bij, voor andere molens, te zwakke wind toch een redelijke productie met een oliemolen te halen is daarvoor een vrij vlak hekwerk (met minder schoot dan voor andere molens) nodig om aan voldoende einden per minuut te komen.*] De oliemolens hadden het, doordat die ook bij weinig wind nog behoorlijk einden moesten maken, daarom verhoudingsgewijs ongeveer net zo zwaar dan al de andere molens.
Ruim voldoende wind tot storm telt voor wat betreft de effectiviteit van het kruis niet. Met dat soort winden kan een molen ook met hekwerken die niet meer zijn dan wat schuin t.o.v. de windrichting opgestelde planken (dit uitgezonderd de pelmolens), prima malen.
In principe kan daarom gesteld worden dat alle molens (behalve de pelmolens) het, in verhouding tot hun vlucht en het werk dat ze moesten doen (met variaties), ongeveer even zwaar hadden.
*] Zie ook ‘Windmolens’ van G. Husslage