Duikertje

  • Harold Postma

    Goede Mio's en Molenaars.

    Sinds 27 maart zijn er 90 reacties binnengekomen op mijn, met zekere schroom, gestelde vraag of een duikertje wel zin heeft, zie mijn eerste bericht.

    Ik dacht/hoopte een eenduidig en eenvoudig antwoord te krijgen, maar niets daarvan.

    Veel discussie, woorden zoals: verkeerde been, blunder, huiswerk en zelfs een op de kop vliegend vliegtuig gingen langs.

    Ik heb alles met belangstelling gevolgd en heb het idee dat ik niet veel verder ben gekomen. Ik moet uiteraard als Mio nog veel leren.

    Het zou misschien een goed idee zijn om de praktijk in de windtunnel te beproeven.

    Er worden zoveel auto's getest dat een namaakmodel van een molen er nog wel bij kan.

    Ik bedank iedereen die zijn reactie heeft gegeven. Er is onnoemlijk veel en diepzinnig gedelibereerd op een fijne manier. Hulde.

    Leerzaam en het houdt je wakker.

    Met vriendelijke groet,

    Harold Postma

  • Lolke Rang

    Beste Harold, als afsluiting nu eens niet een theoretische beschouwing, maar een praktische opmerking annex tip mijnerzijds: waarom zou je de praktijk via de ‘theoretische’ omweg van een molenmodel-in-een-windtunnel gaan/laten beproeven? Je kunt veel beter, in de loop van je opleiding en ook na je slagen, zelf de proef op de som nemen door bij verschillende windsnelheden, verschillende temperaturen, verschillende belasting op het gangwerk en wellicht op verschillende molens met verschillend tuig zowel zonder als met duikertjes zowel te draaien als te malen, om zodoende zelf te kunnen nagaan en waarnemen wat voor verschil die duikertjes onder al die verschillende condities maken. (Waarbij je, zoals in de discussie opgemerkt, in een enkel geval zelfs zult merken dat een molen mèt duikertjes harder gaat!) En maak je daarbij niet te druk over de theoretische achtergrond en verklaring: dat deden de toenmalige molenmakers naar mijn vaste overtuiging indertijd ook helemaal niet bij het, via het minimaliseren van de zeilslag, proefondervindelijk ontwikkelen van bordopstand, schoot en zeeg van het oud-hollands tuig bij de verschillende molensoorten.

  • Oane Visser

    Je ziet door de bomen het bos niet meer; meen ik te begrijpen, wat geen wonder is. Het advies van Lolke Rang lijkt mij ook de beste leerschool. Hou dan echter wel in het achterhoofd dat de kruizen van windmolens nooit ontwikkeld zijn voor loos rond gaan, maar altijd voor het malen (een molen die zijn werk moet doen).

  • Lolke Rang

    Hou dan echter wel in het achterhoofd dat de kruizen van windmolens nooit ontwikkeld zijn voor loos rond gaan, maar altijd voor het malen (een molen die zijn werk moet doen).

    Is waar, maar soms was/is, met name bij poldermolens met kleine opvoerhoogte bij nauwelijks verhoogd polderpeil, en bij oliemolens met alleen het slagwerk in het werk, de belasting van een werkende molen zo gering dat je dan in de praktijk wel van ‘loos’ draaien kon/kan spreken.

  • Oane Visser

    Met de Hantumer molen kan ik, in ieder geval bij weinig wind, best merken of de vijzel wel of niet in het werk staat. Met vijzel (met weinig wind) een 15 einden en er zonder zomaar 30. Bij niet of "nauwelijks verhoogd polderpeil" heeft een poldermolen het meestal het zwaarst. Wanneer het peil daarentegen nogal wat te hoog staat heeft zo'n molen het weer lichter. De vijzel of het scheprad hoeft het water dan veelmeer maar wat weg te duwen dan het omhoog te voeren. En natuurlijk de ene keer had een molen - maakt niet uit welk soort - het zwaarder dan een andere keer. Maar… je kunt met een molen die een kruis heeft voor de zwaarste omstandigheden van die molen die omstandigheden dan ook aan. Heeft zo'n molen het dan een andere keer lichter dan kan hij met een kruis voor zijn zwaarste werk dan lichtere werk net zo goed doen.

    In de vorige “Duikertje” discussie heeft Aad Schouten aangegeven dat van de molens op de Kinderdijk de oploeving meer dan normaal voor dat soort molens was. Ook schreef hij dat de heklatten die oploefden verstevigd werden met opstekers. Uit een eerdere bijdrage van Aad Schouten meen ik op te kunnen maken dat er bij die molens alles aan gedaan was om hen, wanneer die molens het op hun zwaarst hadden, zoveel mogelijk te laten presteren. Aad schrijft in zijn laatste bijdrage van die discussie dat die opstekers er ook waren omdat de heklatten daardoor langer mee konden doordat ze door die optstekers minder bogen. Uit zijn eerder bijdrage blijkt echter duidelijk dat die opstekers daar zeker niet alleen voor aangebracht werden. De opstekers dienden minstens zoveel om de heklatten hun oploeving, juist als de molens het op hun zwaarst hadden, te laten houden (en juist niet zouden buigen) om daardoor zoveel mogelijk vermogen uit de wind te halen.

    Voor alle molens geldt, naar mijn mening, dan ook dat de effectiviteit van een kruis van een molen waarvan het kruis alleen loos rond gaat, niet te vergelijken is met een molen die maalt.

  • Oane Visser

    Wat (eigenlijk) nog bij mijn vorige reactie had gemoeten.

    Lolke Rang schreef: "(…), maar soms was/is, met name bij poldermolens met kleine opvoerhoogte bij nauwelijks verhoogd polderpeil, en bij oliemolens met alleen het slagwerk in het werk, de belasting van een werkende molen zo gering dat je dan in de praktijk wel van ‘loos’ draaien kon/kan spreken.

    Voor een buitenstaander lijkt het bij sommige molens wel dat die het licht hebben. Het tegendeel is echter het geval. Alle molens hebben het, in verhouding tot hun vlucht, ongeveer even zwaar. Men bouwde (vroeger) geen molens voor licht malen; daarvoor waren de bouwkosten veel te hoog.

    Een poldermolen die het water niet hoog op hoefde te voeren had een breder scheprad of een vijzel met een grotere diameter dan een molen die het water wel vrij hoog tot hoog op moest malen. Beide keren moesten de molens dan ook ongeveer hetzelfde vermogen uit de wind halen.

    De Hantumer molen als voorbeeld. De molen is oorspronkelijk gebouwd voor het bemalen van een 430 ha en het opmalen werd op 1,20 m gesteld. Dat waren de uitgangspunten (later is er nog eens ± 50 ha bijgekomen).

    De molen moest daarvoor een vlucht van 22 m hebben en de vijzel werd 1,65 m in diameter. Was de te bemalen polder kleiner of groter geweest dan was de molen ook kleiner c.q groter geworden. Wanneer het water hoger of minder hoog dan 1,20 m opgemalen had moeten worden dan was ook de vlucht groter of kleiner geworden of had de vijzel een daarbij passende diameter gekregen.

    Voor oliemolens geldt dat die het in zoverre niet zwaar hadden doordat het tillen van stampers of heien (voor een molen) geen zwaar werk is. Ook het meenemen van de kantstenen is, wanneer die eenmaal op gang zijn geen zwaar werk. Het lijkt dan ook dat een oliemolen het niet zwaar heeft. En toch is dit schijn. Doordat een oliemolen het op zichzelf niet zwaar heeft kon hij echter met (iets) minder wind dan doorgaans voor molens nodig, is ook malen. Daarvoor was / is dan wel een hekwerk met minder schoot dan meestal nodig om bij een zwakke wind nog enige productie te kunnen halen. Een hei of stamper die maar af en toe naar beneden komt heb je niks aan. Kanstenen die daarbij amper rond gaan leveren net zo min iets op. Om bij, voor andere molens, te zwakke wind toch een redelijke productie met een oliemolen te halen is daarvoor een vrij vlak hekwerk (met minder schoot dan voor andere molens) nodig om aan voldoende einden per minuut te komen.*] De oliemolens hadden het, doordat die ook bij weinig wind nog behoorlijk einden moesten maken, daarom verhoudingsgewijs ongeveer net zo zwaar dan al de andere molens.

    Ruim voldoende wind tot storm telt voor wat betreft de effectiviteit van het kruis niet. Met dat soort winden kan een molen ook met hekwerken die niet meer zijn dan wat schuin t.o.v. de windrichting opgestelde planken (dit uitgezonderd de pelmolens), prima malen.

    In principe kan daarom gesteld worden dat alle molens (behalve de pelmolens) het, in verhouding tot hun vlucht en het werk dat ze moesten doen (met variaties), ongeveer even zwaar hadden.

    *] Zie ook ‘Windmolens’ van G. Husslage

  • Lolke Rang

    Een korte reactie hierop: een molen draait nooit volledig ‘loos’. Hij moet, ook als hij niets aandrijft, altijd een zeker vermogen uit de wind halen om de luchtweerstand van het draaiende kruis en de wrijving van lagers en overbrengingen te overwinnen, en wel meer naarmate de molen sneller draait. Mijn stelling was en is: wanneer bij een werkende molen het benodigde vermogen voor het ‘nuttig’ werk vergelijkbaar is met, of zelfs kleiner is dan, het bovengenoemde ‘wrijvingsvermogen’ (zoals bij een oliemolen met de kantstenen uit het werk, of bij een poldermolen op momenten met nauwelijks waterverzet), kun je het draaien van die molen in de praktijk zeer goed vergelijken met, of zelfs gelijkstellen aan, ‘loos’ draaien.

  • Rob Simons

    En niet te vergeten een (zeer) licht belaste korenmolen. Een molensteen is eigelijk het mooiste werktuig voor een windmolen, want de belasting daarvan is aan te passen.

  • Oane Visser

    Zoals in mijn eerste reactie al aangegeven loopt de Hantumer molen met de vijzel uit het werk bij een slap windje (amper of niet eens genoeg om het kruis met de vijzel in het werk rond te krijgen) zomaar een 30 einden.Met datzelfde slappe windje en de vijzel wel in het werk - terwijl de vijzel daarbij amper of net geen, water omhoog kan krijgen - is het nog maar een 15 einden of zelfs minder. Een kruis dat loos rond gaat maakt dan ook veel meer einden dan van een malende molen. Dientengevolge geeft zo'n kruis dan ook veel eerder zeilslag dan van een malende molen.

    Bij een loos rond gaand kruis is massatraagheid van de lucht die door de roeden in het rondgaan zijdelings (vanuit het rondgaand gerekend door de voorzijde) verplaatst moet worden in hoofdzaak bepalend voor het voor de winddruk (willen) wijken van het kruis en daarmee voor hoeveel einden de molen loopt. Doordat zo'n kruis snel rond gaat voelt dat door die massatraagheid (geeft in de praktijk luchtweerstand), in hoofdzaak, zoveel of niet meer van de winddruk dan nodig is om die luchtweerstand te overwinnen. De gemiddelde omtreksnelheid halverwege zo'n kruis (van het drukkingspunt) is daarbij gelijk aan de windsnelheid minus de luchtweerstand, de weerstand van de lagerringen en eventueel het gaande werk, van een bepaalde windsnelheid. Bij een malende molen is die snelheid veel lager.

    Het is dan ook onmogelijk de effectiviteit van het kruis dat loos rond gaat met dat van een molen die wel wat, al is het soms niet veel, doet te vergelijken. De kruizen zijn voor molens die malen ontwikkeld en juist voor weinig of wat meer wind zo goed mogelijk geoptimaliseerd. Alleen zo is de effectiviteit te onderzoeken of te beschouwen. Doe je dit bij een kruis dat loos rond gaat dan krijg je een vals beeld, wat daarbij helemaal niet met de werkelijkheid overeenkomt.

  • Oane Visser

    Rob Simons Schreef:

    ——————————————————-

    > (…) Een molensteen is eigelijk het mooiste werktuig voor een windmolen, want de belasting daarvan is aan te passen.

    >

    Dit lijkt ook alleen maar zo. Voor goed meel vraagt een steen een toevoer die binnen nogal nauwe marges in overeenstemming is met het vermogen dat het kruis aan de steen toevoert. Hoe meer einden hoe meer toevoer dan ook en omgekeerd. De belasting van een maalsteen moet dan ook naar de vraag van die steen zijn. De vraag van maalstenen wordt daarbij dan ook door het vermogen wat het kruis levert gedicteerd.

    En… een vijzel die goed in overeenstemming met de gehele molen is past zijn belasting automatisch aan het door het kruis geleverde vermogen aan.