Geachte heer/mevrouw Schoonbergen, ik ken dat verhaal zelf niet en kan u dus helaas niet verder helpen. Maar ik weet wel dat het maar al te goed bekend is bij de RCE, en meer in het bijzonder bij diens apostelen van het ‘nieuwe molenbeleid’, en dan weer bij uitstek bij de heer prof. Bazelmans.
Hij gebruikte het in een door zijn volgelingen als ‘baanbrekend’ beschouwd artikel gretig als metafoor omdat het voor hem precies weergaf wat hij zag als de essentiële fout van het tot dan gevoerde molenbeleid (en van het monumentenbeleid in het algemeen tot circa 1970). Hij ziet het namelijk als een doodzonde om een in de loop van de tijd (voor hem: ‘door’ de tijd) in een monument, c.q. molen, aangebrachte fundamentele wijziging, zoals bijvoorbeeld een onttakeling, als verminking te zien en met nieuw materiaal ongedaan te willen maken, want voor hem is zo'n ‘historische’ wijziging aan een monument net zoiets als de gevolgen van het ouder worden bij een mens: een gegeven natuurverschijnsel, dat je niet kan, noch moet willen veranderen, laat staan terugdraaien.
Consequentie van deze denkwijze is dan ook het idee dat elk monument op een gegeven moment ook zijn ‘natuurlijke einde’ zou vinden, en dat je dat evenmin zou kunnen, noch zou moeten willen tegenhouden. Herbouw van bijvoorbeeld een molen met nieuw materiaal in de oude vorm na een verwoestende brand, of bij té ver voortgeschreden algeheel materiaalverval, wordt in die opvatting derhalve beschouwd als ‘geschiedvervalsing’, zelfs als precies bekend is en aangehouden wordt hoe het geweest is.
Kortom: doet u eens navraag naar de bronnen van dit verhaal bij de RCE in Amersfoort, t.a.v. prof. Bazelmans!