Beste Lolke, beste Henk,
Leuk!. Ik kende dat filmpje uit Sevilla niet.
Maar dan nu een rekensommtje, om een gevoel voor grootte-orde te krijgen.
De molen in Toledo levert 14 m3 per dag. Dat komt overeen met grofweg 10 liter per minuut met een opvoerhoogte van 100 meter.
Een stevige Nederlandse poldermolen levert 50m3 per minuut. Dus 50.000 liter per minuut, bij een opvoerhoogte van pakweg 3 meter.
Als je liters per minuut vermenigvuldigt met opvoerhoogte, dan heb je een maat voor het mechanische vermogen dat nodig is.
Toledo: 10 liter per minuut x 100 meter = 1000
NL poldermolen: 50.000 liter per minuut x 3 meter = 150.000
Conclusie:
Als het om grootteorde gaat, dan kan je met het wiekenkruis van een stevige Nederlandse poldermolen bij een goede wind 150(!) van deze installaties aandrijven! Ik zou me geen zorgen maken over de aandrijving van deze installlatie.
Wrijving is in deze berekening buiten beschouwing gelaten, maar wrijwing zal er ook ook niet zoveel aan afdoen. Deze installatie is erg slim ontworpen, door gebruik te maken van de vele opslagbakken en de scheppen, waarmee het water steeds met een schepje steeds een stapje hoger werd gebracht wordt.
Ter vergelijking: in het Duitse Augsburg werkte men met 7 vijzels met 7 tussenreservoirs, boven elkaar gestapeld. We kennen het fenomeen dat wanneer bij een vijzelwindmolen de wind wegvalt, dat dan de molen achteruit gaat draaien. Bij 7 vijzels werkt het water in de vijzels op soortgegelijke manier. De ‘terugdraaikrachten’ in zo'n vijzel-instalatie zijn daardoor erg groot. In Augsburg kon men daardoor dan ook niet hoger dan zo'n 40 meter opvoeren.
In Augsburg had men dan dan ook veel interesse voor het ontwerp van Toledo. Door met vele tussenreservoirs en schepjes te werken konden de bewegende aandrijvende delen naar verhouding véél dunner gebouwd worden. De krachten waren stukken kleiner en de wrijving navenant minder.
TvdM