Molentermen en wiekstanden

  • Peter Pouwels

    Hoi Rob,

    Veel van onze oude benamingen en molenthermen liggen verborgen in archieven waar soms complete bestekken met tekeningen te vinden zijn. Van hieruit zou je de streekeigen nmen terug moeten kunne halen, als is dit niet altijd even gemakkelijk omdat de molenbouwer die van elders afkomstg kan zijn vaak de bestekken naar zijn eigen streektaal schreef.

    Ik ben momenteel wat oude archiefstukken aan het napluizen van de bouw van een standerd molen in Brabant. Als ik het gedelete van de bestektekening digitaal bewerkt heb zal ik hem wel toesturen.

    Behalve de formele benaming worden er informeel ook wel eens bijnamen gebruikt.

    Zo worden de linker en rechter voeghout met de burgemeester samen ook wel eens de burgemeester en wethouders genoemd.

    Wie kent er nog meer van zulke uitdrukkingen?

  • Bob Poppen

    In 1838 werd in het Groningse Garsthuizen een nieuwe pelmolen gebouwd.

    Het complete bestek daarvan is bewaard gebleven.

    Ik heb dat bestek kunnen transcriberen en er een verhaal over geschreven.

    In het bestek komen uiteraard vele namen voor, waarvan sommige Gronings, c.q. specifiek voor noord-Nederland zijn.

    Het artikel “Bestek uit 1838 van de molen te Garsthuizen” is afgedrukt in het blad ‘Molinologie’, van de vereniging TIMS Nederland/Vlaanderen, nr. 29, 2008, pag. 32 t/m 41 en voorzien van 3 illustraties.

    Geïnteresseerden kunnen een exemplaar van dit blad bestellen door overmaking van € 8,- op Postbank 6104927 t.n.v. Penningmeester TIMS, onder vermelding van ‘Molinologie nr. 29’, naam en adres.

    Per email kan het blad worden besteld bij wiardbeek@gmail.com .

    De molen “De Hoop” te Garsthuizen, nu een koren- en pelmolen, is nog steeds aanwezig en zeer de moeite waard om te bezichtigen.

  • Gert Klijnstra

    Heel belangrijk om de streekeigen termen op de molen daadwerkelijk te gebruiken omdat ze alleen dan actieve termen blijven en geen begrippen uit een grijs verleden.

    In Friesland is er destijds een boeiend boekwerkje uitgeven met veel Friese molentermen. Helaas beperkte dat zich tot de onderdelen van de poldermolen.

    Ook de streekeigen begrippen van handelingen zoals kruien en zwichtenverdeinen aandacht. Door veel gebruik van algemene leerboeken, maar ook door gebruik van dit forum gaan veel regionale begrippen snel verloren. Tot voor een paar jaar had ik nog nooit van “malen in de lege” gehoord en nu kom ik het voortdurend tegen door molenaars uit alle streken.

    In elke molen zou een grote lijst moeten hangen met de streekeiegen namen en termen, zodat men er voortdurend mee vertrouwd kan worden en ze gaat gebruiken, want anders gaat ook dat verloren.

  • Andreas de Vos

    Met de liefhebbers doelde ik in eerste instantie wel op de molenaars (geslaagd en in opleiding) zodat deze info bij wijze van aanvulling kan bijdragen in het behoud van hun lokale immateriële erfgoed. Als onderdeel van zeg maar. Maar andere liefhebbers en/of geïnteresseerden worden natuurlijk niet uitgesloten.

    Groetsels,

    Andreas de Vos

  • Andreas de Vos

    Nou dacht ik toch dat burgemeester & wethouders sloeg op 3 steunders tussen de voeghouten…

    Kan het mis hebben natuurlijk.

    Groetsels,

    Andreas de Vos

  • Camiel Damen

    Hallo Rob,

    Kijk anders eens in het Gelders Molenboek bij Wijchen. Hierin staat een taxatie uit 1849 gemaakt door molenmaker Schoonwater te Uden. Deze molenmaker heeft o.a. meegbouwd aan de Catharinamolen te Schijndel.

    Een aantal termen in de kap vallen echt op zoals, rolring (rollenwagen), vloering (kruivloer), naald (steunder), windpeluw, 2 keerstijlen (ipv keer- en weerstijl), twee korte zwaarden en twee lange (lange en korte schoren) en vonders (pasbalken).

    Er wordt ook gesproken over de rogmolen en de weidmolen i.p.v. koppel stenen of het vrijwilligersjargon maalkoppel, net zoiets als voor- en achtermolen in een standerdmolen.

    Ook onder de vang zijn een aantal leuke, vrijwel onbekend geworden termen genoemd:

    zavelijzers (maanijzers), ook de koebouten worden zavelijzers genoemd, praamschij (sabelijzer), zavelhaak (de haak om de vangbalk in op te hangen). Een behoorlijk aantal jaren geleden schreef Den Besten in de Gildebrief dat molenmaker Bos sprak over de lange en korte schij waarmee hij respectievelijk het sabelijzer en de koebouten bedoelde. Bos was gevestigd in Uppel in het Land van Heusden & Altena.

    Wanneer je de opbouw van een koppel stenen doorleest, kom je wederom een aantal interessante termen tegen:

    rondsel (een wieg zit alleen op de koning), de onderspil (hiervoor wordt tegenwoordig bolspil gebruikt, dit is van origine een Friese term die in de rest van Nederland eveneens vreemd was), halspot en spoor.

    De staart werd op zijn plaats gehouden door een kruiketting (spreekt voor zich) en een stormketting (de bezetketting).

    Conische wiegen zie je in de Kempen af en toe, zo hebben Oirschot en Heeze er een en uiteraard Borkel (maar dat zal je zaterdag wel gezien hebben ;-) )

    groeten,

    Camiel

  • Camiel Damen

    PS, deze molenmaker spreekt wel van een spoorwiel, maar inderdaad wordt kroonrad in ZO-Brabant van oudsher gebruikt. Dit werd vaak verwarrend omdat veel mensen bij een kroonrad aan een bonkelaar denken.

  • Enkie

    Zo wordt hier in het norden het sporwiel ook wel takrad genoemd.

    Enkie

  • Rob Simons

    Volgens mij heb je gelijk Andreas.

    Hier wordt de steunder ‘naald’ genoemd.