oude spreuk

  • Adriaan

    wie kan de onderstaande spreuk in hededendaags Nederlands vertalen?

    “”Staat iemands Molen wel gedraaid, Zijn wieken worden wel bewaaid.

    En 't werk van nooddruft wordt bedreven Wie deddtér aan Genaade mis

    Die toegekeerd van Herten is, Naa 't Eeuwig onophoudelijk geeven

  • sonnyglasses

    Die bovenste is goed te doen! Als je de juiste kant op kijkt dan zal je het goed hebben! Gaat er hier dus om dat je oplet en verstanding reageert! Dus om het in een gezegde te vertalen “wie goed doet, goed ontmoet” die dekt de lading niet helemaal maar komt in de buurt (verstandige komt er niet helemaal in terug)

    Toegevoegd na 10 minuten:

    Die tweede is iets moeilijker! Maar toch een poging:

    Het werk voor het goede doel (nooddruft is eerste levensbehoefte of het gebrek daaraan) moet worden gedaan, wie dat niet kan opbrengen, kan alleen maar zo harteloos zijn na het onophoudelijk geven!

    Is dus sarcastisch! Veel mensen zeggen nu ook: “maar ik doe al zoveel” terwijl ze beste weten dat het nodig is!

    Overigens kan ik het fout hebben wat betreft die tweede, maar dat haal ik er uit na “vertaling”

    Succes

  • amc

    Als iemands molen goed gedraaid staat, dan vangen de wieken de juiste wind en wordt het noodzakelijke werk gedaan.

    Nooddruft, dat wat noodzakelijk is,wie deddter aan Genaade mis=Wie zou er genade tekort komen, die met zijn hart gericht is op het Eeuwig onophoudelijk geven. ( Eeuwig met hoofdletter duidt op God, die eeuwig geeft) Het is dus een aansporing om je hart tot God te richten.

    Toegevoegd na 5 minuten:

    Het is heel oude spelling en ik denk zelf dat ‘deddt’ een

    soort aanvoegende of voorwaardelijke wijs is van ‘doen’,

    'wie zou er doen', dus; ‘wie zou er verkeerd aan doen’.

  • Har

    Het is een gedicht van Jan Luyken uit 1694 uit de bundel Het Menselijk Bedrijf. pag 129. In deze versie staat ‘deddt’ als ‘deelt er’ in de zin van ‘Wie wordt er met genade misdeeld…’

    Inderdaad lijkt de strekking “Wie goed doet, goed ontmoet”. Maar voor molenfanaten is de bijbehorende gravure vast nog interessanter. Het gaat dus om een gravure; daardoor wordt alles gespiegeld afgedrukt. De poldermolen rechts heeft bijvoorbeeld een rechtsom-draaiend gevlucht. Dat zie je wel vaker in gravures….

    Maar het gaat in het gedicht waarschijnlijk om die (standaard)-korenmolen. En die staat toch echt met z'n kont naar de wind, als je het boompje links, en de gevluchten van alle andere molens ziet…. “Staat iemands Molen wel gedraaid” Dat is de beginzin. Laat dan nou nét die korenmolen waar het om gaat verkeerd om staan….? Of zie ik het verkeerd? Misschien een grapje van de gravuremaker?

    Har

  • Har

    Link naar het boek viel weg

    http://www.dbnl.org/tekst/luyk001mens02_01/pag/luyk001mens02_01.pdf

  • InekevL

    Het gekke is dat ik wel aanvoel wat er wordt bedoeld, maar om dit nu goed te formuleren.

    Diegene wiens wieg in het juiste huis heeft gestaan en dus met materiele voorsprong de wereld ingaat, en die bovendien liefdadigheidswerk verricht, ook al zou hem niet veel genade ten deel vallen, maar hij is oprecht in alles, hem zal het Eeuwige ten deel vallen. Hij zal uiteindelijk beloond worden voor zijn inspanningen.

  • Erik Stoop

    Het is geen grapje van de graveur. Hij heeft de molen op de goede manier in de etsplaat gekrast, waardoor deze bij het afdrukken verkeerd om komt te staan. We zien het ook in de etsen van Rembrandt en die wist echt wel hoe een molen draait.

    Groet, Erik

  • iltshi

    Het zegt dat je goed moet zijn en moet werken. Dan zal God je belonen.

    Staat iemands Molen wel gedraaid, Zijn wieken worden wel bewaaid.

    =

    Als je de goede kant op kijkt, zal je het goed hebben. Dus dat je goed moet zijn om het zelf goed te hebben.

    En 't werk van nooddruft wordt bedreven Wie deddtér aan Genaade mis.

    =

    Als het noodzakelijke werk wordt gedaan zal degene die dat doet niet aan genade tekortkomen.

    Die toegekeerd van Herte nis, Naa 't Eeuwig onophoudelijk geeven.

    =

    Wie goed van hart is, die zal God onophoudelijk geven. (Eeuwig staat voor God.) of: Wie zijn hart naar God keert, die zal God onophoudelijk geven.

    Deze spreuk zegt dus dat je goed moet zijn, het noodzakelijke werk moet doen en God moet eren.

    Het is gelukkig niet heel oud Nederlands.

  • vluchtje

    Beste Har

    Goed gezien. Zeker weten wordt de korenmolenaar hier aangespoord niet alleen zijn molen naar de wind te keren, maar ook zijn hart naar het ‘eeuwig onophoudelijk geven’…De molenaar zit hier te zitten op een zak graan. Kom op man, aan het werk! Draai die molen van je nou eens naar de wind, en je hart naar God en de behoefte der mensheid (graan=eten=eerste levensbehoefte)!

    De andere molenaars (twee paltrokmolens en een poldermolen in ieder geval) zijn al wel aan het werk (molens staan de juiste kant op, bij de poldermolen kun je zelf zien wat voor zeilvoering hij gebruikt), en zo te zien is er genoeg werk voor deze korenmolenaar: er arriveert een boot vol met zakken graan en de knecht sjouwt al met een zware zak!

    Ongetwijfeld hebben de merktekens op de zak ook nog een betekenis, net zoals het gebaar dat de molenaar op de voorgrond maakt.

    Als ik dit zo allemaal zie en lees, dan denk ik dat je het gedichtje zowel op kunt vatten als een aansporing je werk voor God en medemens goed te doen, als een oproep aan ‘die luie korenmolenaars’!

    :-)

  • Johan Bakker

    Het gedichtje over de molenaar is er maar een van de honderd. Ook andere molengerelateerde beroepen komen voor als de grutter, de olieslager of de papiermaker. In grote lijnen komt het er op neer dat na het noemen van het beroep een motto staat vermeld, dat veelal een dubbele strekking heeft, enerzijds toegespitst puur op het ambacht en anderzijds een geestelijke laag: De hemel geeft (wind/genade) wie vangt die heeft (wie de wind/genade opvangt mag ze hebben (de molenaar/de zondaar). In het gedichtje onder de gravure wordt meestal begonnen met een toelichting op het beroep: de molenaar zet zijn molen op de wind zodat hij dan met die wind kan malen ('t werk van nooddruft: meel is noodzakelijk voor brood; een eerste levensbehoefte). Vervolgens krijgt dit praktisch deel in het tweede deel, tevens slot van het gedicht een geestelijke toepassing; eigenlijk een ernstige waarschuwing: Wie deelt er aan genade mis?, vertaalt wie ontvangt geen genade? Het antwoord is; die toegekeert van herten is; anders gezegd: wie zijn hart voor genade sluit; niet geïnteresseerd is naar het eeuwig onophoudelijk geven ontvangt geen vergeving van zijn zonden. Die genade is geen verdienste, maar wordt geschonken (onophoudelijk geven), zoals de wind ook gratis is en het eigenlijk altijd op de een of andere manier wel waait. De scheiding in de twee delen van het gedichtje is niet absoluut. Het op de wind zetten van de molen kan ook gemakkelijk een geestelijke betekenis worden toegekend: het serieus nemen, het geloven van de Bijbelse boodschap, het evangelie, terwijl men het niet delen in de genade uit het tweede deel ook een praktische molenbetekenis kan geven: als de molenaar de molen niet op de wind zet dan valt er weinig te malen.

    Door het slechts ondertekenen met een voornaam weet ik niet wie de inzender is; wel weet ik dat hij (onbewust?) een strategisch moment heeft gekozen: 2e Kerstdag, Kerstfeest, het feest waarop christenen de geboorte van Christus herdenken, de basis voor de genade waar Jan Luyken op doelt.