Beste Harry,
Om te beginnen zou ik willen verwijzen naar een eerdere reactie die ik plaatste. Door de vele vertakkingen in de reactiestructuur raakt het overzicht een beetje zoek, maar het gaat om een reactie die vrij hoog staat en die ik op 21 januari om 21:14 u plaatste, en met name het laatste deel van die reactie.
Ik zou dus niet willen spreken over ‘toegeven’. Mijn buren hebben net zoveel recht op hun plekje in Nederland als ik. Alle inwoners in Nederland hebben activiteiten die ruimte vragen: werk, wonen en recreatie. Molenliefhebbers zijn al buitengewoon bevoorrecht: de gemeenschap steekt jaarlijks € 12.000,- tot € 18.000 per molen (dus met inbegrip van fondsen en alles erop en eraan) in de hobby van enkelen en is dan ook nog bereid zich grote beperkingen op te leggen bij het plannen van bouwactiviteiten. Dat bedrag is een veelvoud van wat bijvoorbeeld naar sporters gaat. Het woord ‘toegeven’ impliceert dat er consensus zou bestaan over het feit dat alle molens de vrije ruimte zouden moeten hebben en dat er het één of andere sinistere syndicaat is dat de wetten overtreedt. Maar wie heeft dat bepaald? Is molen De Veer niet één van die molens die in de fik gestoken zijn? Dan is er op zijn minst één persoon die er anders over denkt. Vanuit jouw molen moet je toch ook een molen kunnen zien die zelfs tweemaal in de fik gestoken is. Nederland telt dus geen 16 miljoen molenliefhebbers. Alle Nederlanders moeten inschikken. Op 31 december 1899 telde Nederland 5.104.136 inwoners; bijna een verdubbeling ten opzichte van 1830 toen het er 2.613.487 waren. Nu dus al zes en een half maal zoveel als in 1830. Maar het ruimtebeslag van elke Nederlander is ook minstens verzesvoudigd. Het aantal Nederlanders dat in 1830 een auto voor de deur had staan is op de vingers van een houtzager te tellen. We hebben sinds 1830 nog wel een paar stukken water ingepolderd, maar toch: waar laten we al die mensen? Is het dan een wonder dat alles, inclusief molens, in de verdrukking komt? Moeten we het dan ‘toegeven’ noemen als op een molen een uit nood geboren aanpassing wordt aangebracht?
Ik pleit er juist voor om een systeem te ontwikkelen waarbij in een zo pril mogelijk stadium overleg start. Dan kan door middel van windtunnelproeven gezocht worden naar oplossingen waardoor zo min mogelijk noodvoorzieningen aan molens nodig zijn. Want eerlijk is eerlijk, en dat heb ik ook in mijn artikel geschreven: als het niet nodig is, dan ben ik tegenstander van ‘verbeteringen’. Het zijn tenslotte monumenten. Maar we kunnen de aardbol niet achteruit laten draaien. Dan leef ik liever in harmonie met onze medeburgers dan dat ik oorzaak ben van de imagoschade die de affaire De Otter het molenbehoud heeft opgeleverd.
En of de molens die je noemt die fokken nodig hebben, of een ander wieksysteem, of misschien helemaal niets? Dat kan ik pas beoordelen als ik veel meer van de situatie afweet. Zoals ik in één van de andere reacties geschreven heb, heb ik enkele jaren met de molen van Borkel (onder Valkenswaard) gedraaid. In die tijd staken alleen de laatste twee tot drie meter van de bovenste wiek nog boven de bomen uit. De gemeente had nog enkele boompjes aan de voet van de molenberg geplant. Toch zette ik per jaar ruim tweehonderdduizend omwentelingen op de teller. De foto van de wiek met triplexplankje op de naad van de pagina's 36 en 37 van ‘de Molenwereld’ is genomen in Borkel. En hoe is de technische staat van die molens? Ik heb in Borkel op een dag wel eens meer dan zevenduizend omwentelingen op de teller gezet; voor die molen een buitengewone prestatie. De as bleef steenkoud. Ik heb ook met een molen gedraaid waar 's avonds de reuzel stond te pruttelen en waar je je handen niet meer op de as kon houden. Dan bereikt één molenmaker meer dan vier fokken. Overigens heb ik het daar zelf opgelost. Ik had het gereedschap en de materialen al op scherp staan. Toen de molen met vier volle weer eens niet wilde rondkomen heb ik de zeilen weggeslagen, baansteen geplaatst, zeilen weer voorgelegd en ’s middags stond diezelfde molen met een prachtige gang te malen. Niet draaien maar graan tussen de stenen. Ik schreef ook al over poldermolenzeeg aan een standerdmolen en standerdmolenzeeg aan een poldermolen. Stroomlijn met een veel te diepe hekstand. Ik heb ook molens gezien waar wielen met een verschillende tandsteek in elkaar lopen, waar kammen tegen vellingen draaien, waar de vang blijft slepen, korenmolens zonder vegertje aan de loper, enzovoort. In Borkel was de taats van de koning totaal afgesleten waardoor de stalen koning zelf met veel kabaal over het lagerblok draaide. Dat lagerblok werd uiteraard gruwelijk heet. Daar heb ik een nieuw lager onder gezet. Toen liep die molen als een zonnetje. Scheelde ook ongeveer de helft in de zeilvoering. Maar nogmaals: ik kan het in Noordlaren en Penningsveer niet van een afstand beoordelen.
Met vriendelijke groeten, Nico