HMML Version 2.0 deel 11

  • Andreas de Vos

    Hallo Nico,

    Dat begrijp ik wel, maar wat ik bedoel: moet je dan elke keer per molen het wiel weer opnieuw uitvinden? Als het niet als regeling kan/gaat, dan moet het toch op zijn minst mogelijk zijn dat je als moleneigenaar een soort plan van aanpak, draaiboek, voorbeelden, van een plank kunt pakken.

    Uitgangspunten waarmee je dan in ieder geval een beetje beslagen ten ijs kunt gaan.

    Groetsels,

    Andreas de Vos

  • Frank Terpstra

    In deze draad zijn een aantal belangrijke zaken aangestipt.

    Ik noem er een aantal in mijn eigen bewoordingen:

    - Welke molens zijn echt van historisch waarde?

    - Hebben we als molenwereld wel echt helder wat de intrinsieke waarde is van een specifieke molen die eventueel in de problemen kan komen? M.a.w.: hebben we het betreffende object wel eens objectief onderzocht op bouwhistorische, cultuurhistorische en omgevingswaarde?

    - Niet elke molen is van gelijke waarde.

    - Niet elke molen loopt op dat gebied gevaar (zie bijv. Victor te Wanswert).

    De tijd houd je niet tegen. Die schrijdt voort. We moeten het hebben van vermarkting van het molenerfgoed. Maar dan op een hoger en breder niveau dan louter als technisch draai- en maalinstrument. De gelaagdheid en verscheidenheid aan waarden die de molens dragen leer je wellicht juist kennen door de molens eens bewust geheel los te laten.

    Ook nieuwe ontwikkelingen kunnen van grote (architectonische, ruimtelijke, etc) waarde zijn. Als we daar oog voor krijgen en tegelijk de waarde van de molens zelf op een hoger en objectiever niveau gaan waarderen en vaststellen, krijgen we misschien andere argumenten waarmee we het molenbelang kunnen dienen.

    Monumentenzorg wordt wat betreft de ruimtelijke factor al steeds meer ingebed in het grotere geheel (zie de C van de RACM). Dat is ook de enige manier in een land waar elke m2 wel eens is omgeploegd. En dat gaat in de toekomst alleen maar door.

    Groet,

    Frank

  • Nico Jurgens

    Hallo Andreas,

    Mijn voorstel is een commissie van wijze mannen, zodat de moleneigenaar van die taak verlost is. Een goede moleneigenaar is een handige fondsenwerver. Die moet je niet opzadelen met biotoopkwesties.

    Monumentenbehoud is maatwerk. Inderdaad zal een methode om windhinder te bepalen telkens grosso modo dezelfde zijn, maar de molen, de bestaande en toekomstige objecten zijn verschillend. Er zal vaak ervaring en inventiviteit nodig zijn om tot een voor alle partijen bevredigende oplossing te komen. Daarom heb ik liever specialisten die bij elke klus ingehuurd kunnen worden zoals je een geautoriseerde archeoloog inhuurt voor een opgraving. In mijn voorstel betaalt de verstoorder. Voor het geld hoef je het dus niet te laten.

    Groeten, Nico

  • Nico Jurgens

    Hallo Andreas,

    Hier verwijs ik graag naar mijn artikel in ‘de Molenwereld’, pagina 40.

    Groeten, Nico Jurgens

  • Nico Jurgens

    Beste Aad,

    Zou je Jan den Besten geen molendeskundige willen noemen?

    Voor de rest begrijp ik uit je recatie dat je je wel realiseert dat er water bij de wijn gedaan wordt; dat er water bij de wijn gedaan zal moeten worden. En dan probeer ik liever te redden wat er te redden valt dan dat ik ‘m’n kont tegen de krib gooi' zodat er straks geen enkele molen meer kan draaien. Of dat alle molens met 50 meter verhoogd moeten worden, verplaatst moeten worden naar de Noordzee, of wat er allemaal nog meer valt te bedenken …

    Met vriendelijke groeten, Nico Jurgens

  • Nico Jurgens

    Hallo WvdA,

    Je hebt nog een antwoord op je vraag tegoed. De reden waarom binnen de bebouwing de 1 op 30 regel en daarbuiten de 1 op 100 regel wordt gehanteerd, wordt uitgelegd in het Rapport De Nie (1982). Omdat niet iedereen dat rapport onder handbereik zal hebben, zal ik het verschil kort uitleggen.

    De wind boven verstedelijkt gebied is altijd in ernstige mate verstoord. Als de wind dan nog ernstiger verstoord wordt, dan keert het oorspronkelijke verstoringsniveau sneller terug dan dat verstoorde wind in het buitengebied zich herstelt tot bijna het oorspronkelijke niveau. De biotoopregels zijn gebaseerd op de wens dat een in bedrijf zijnde molen (de biotoopregels zijn niet opgezet voor molens die voor de prins draaien) niet meer dan 10% productieverlies ondervindt van een obstakel. Een molen in de stad presteert altijd veel minder dan één op het platteland. Zou de windsnelheid boven de stad bijvoorbeeld 50% bedragen van de ongestoorde wind en door een obstakel enorm terugvallen, dan heeft de wind zich al vrij snel hersteld tot 45%. In het buitengebied duurt het veel langer voor de wind na een even ernstige verstoring weer terug is op een niveau van 90%. Omgekeerd: om een gelijk productieverlies te beperken, kan de hoogte van obstakels binnen het bebouwde gebied dus sneller toenemen. In die zin is er echt wel nagedacht over de biotoopregels. Op de website van De Hollandsche Molen staan de oorspronkelijke formules waarin je onder andere een factor voor de ‘oppervlakteruwheid’ moet invullen. In wezen is dat precies waar ik voor pleit; het verschil is dat in de praktijk een factor aangenomen wordt, terwijl ik die factor met behulp van windtunnelonderzoek omlaag wil brengen.

    In de biotoopregels zit nog een manco. Stel: je hebt een molen die rondom echt vrij staat. De Etersheimer Braak bijvoorbeeld. Binnen de 1 op 100 regel kun je de hele omgeving volbouwen. Op korte afstand hondehokken, iets verder weg kippehokken, dan bungalows en zo verder. Alles juist onder de 1 op 100. Als dat gebeurd is, dan is de oppervlakteruwheid zodanig toegenomen dat de 1 op 100 regel niet meer van kracht is, maar de 1 op 30 regel van stal gehaald moet worden.

    Hoe het nou zit in Bergambacht? Nou, heel simpel: in de ene richting 1 op 100 en in de andere richting 1 op 30.

    Groeten, Nico Jurgens

  • Harry van Hoorn

    Hallo Nico,

    Korenmolen De Korenschoof in Noordlaren en poldermolen De Veer te Penningsveer (Haarlem) zijn voorbeelden van molens waarbij recent het wieksysteem is veranderd van traditioneel Oud-Hollands naar fokwieken. Ik kan niet anders conculderen dat deze ‘noodmaatregelen’ te wijten zijn aan een (geleidelijk)verslechterende biotoop. Moeten moleneigenaren altijd maar op deze manier toegeven om koste wat kost hun molen draaiende te houden?

    Hoe zie je deze gang van zaken?

    groeten,

    Harry van Hoorn, Strijkmolen E

  • Nico Jurgens

    Beste Harry,

    Om te beginnen zou ik willen verwijzen naar een eerdere reactie die ik plaatste. Door de vele vertakkingen in de reactiestructuur raakt het overzicht een beetje zoek, maar het gaat om een reactie die vrij hoog staat en die ik op 21 januari om 21:14 u plaatste, en met name het laatste deel van die reactie.

    Ik zou dus niet willen spreken over ‘toegeven’. Mijn buren hebben net zoveel recht op hun plekje in Nederland als ik. Alle inwoners in Nederland hebben activiteiten die ruimte vragen: werk, wonen en recreatie. Molenliefhebbers zijn al buitengewoon bevoorrecht: de gemeenschap steekt jaarlijks € 12.000,- tot € 18.000 per molen (dus met inbegrip van fondsen en alles erop en eraan) in de hobby van enkelen en is dan ook nog bereid zich grote beperkingen op te leggen bij het plannen van bouwactiviteiten. Dat bedrag is een veelvoud van wat bijvoorbeeld naar sporters gaat. Het woord ‘toegeven’ impliceert dat er consensus zou bestaan over het feit dat alle molens de vrije ruimte zouden moeten hebben en dat er het één of andere sinistere syndicaat is dat de wetten overtreedt. Maar wie heeft dat bepaald? Is molen De Veer niet één van die molens die in de fik gestoken zijn? Dan is er op zijn minst één persoon die er anders over denkt. Vanuit jouw molen moet je toch ook een molen kunnen zien die zelfs tweemaal in de fik gestoken is. Nederland telt dus geen 16 miljoen molenliefhebbers. Alle Nederlanders moeten inschikken. Op 31 december 1899 telde Nederland 5.104.136 inwoners; bijna een verdubbeling ten opzichte van 1830 toen het er 2.613.487 waren. Nu dus al zes en een half maal zoveel als in 1830. Maar het ruimtebeslag van elke Nederlander is ook minstens verzesvoudigd. Het aantal Nederlanders dat in 1830 een auto voor de deur had staan is op de vingers van een houtzager te tellen. We hebben sinds 1830 nog wel een paar stukken water ingepolderd, maar toch: waar laten we al die mensen? Is het dan een wonder dat alles, inclusief molens, in de verdrukking komt? Moeten we het dan ‘toegeven’ noemen als op een molen een uit nood geboren aanpassing wordt aangebracht?

    Ik pleit er juist voor om een systeem te ontwikkelen waarbij in een zo pril mogelijk stadium overleg start. Dan kan door middel van windtunnelproeven gezocht worden naar oplossingen waardoor zo min mogelijk noodvoorzieningen aan molens nodig zijn. Want eerlijk is eerlijk, en dat heb ik ook in mijn artikel geschreven: als het niet nodig is, dan ben ik tegenstander van ‘verbeteringen’. Het zijn tenslotte monumenten. Maar we kunnen de aardbol niet achteruit laten draaien. Dan leef ik liever in harmonie met onze medeburgers dan dat ik oorzaak ben van de imagoschade die de affaire De Otter het molenbehoud heeft opgeleverd.

    En of de molens die je noemt die fokken nodig hebben, of een ander wieksysteem, of misschien helemaal niets? Dat kan ik pas beoordelen als ik veel meer van de situatie afweet. Zoals ik in één van de andere reacties geschreven heb, heb ik enkele jaren met de molen van Borkel (onder Valkenswaard) gedraaid. In die tijd staken alleen de laatste twee tot drie meter van de bovenste wiek nog boven de bomen uit. De gemeente had nog enkele boompjes aan de voet van de molenberg geplant. Toch zette ik per jaar ruim tweehonderdduizend omwentelingen op de teller. De foto van de wiek met triplexplankje op de naad van de pagina's 36 en 37 van ‘de Molenwereld’ is genomen in Borkel. En hoe is de technische staat van die molens? Ik heb in Borkel op een dag wel eens meer dan zevenduizend omwentelingen op de teller gezet; voor die molen een buitengewone prestatie. De as bleef steenkoud. Ik heb ook met een molen gedraaid waar 's avonds de reuzel stond te pruttelen en waar je je handen niet meer op de as kon houden. Dan bereikt één molenmaker meer dan vier fokken. Overigens heb ik het daar zelf opgelost. Ik had het gereedschap en de materialen al op scherp staan. Toen de molen met vier volle weer eens niet wilde rondkomen heb ik de zeilen weggeslagen, baansteen geplaatst, zeilen weer voorgelegd en ’s middags stond diezelfde molen met een prachtige gang te malen. Niet draaien maar graan tussen de stenen. Ik schreef ook al over poldermolenzeeg aan een standerdmolen en standerdmolenzeeg aan een poldermolen. Stroomlijn met een veel te diepe hekstand. Ik heb ook molens gezien waar wielen met een verschillende tandsteek in elkaar lopen, waar kammen tegen vellingen draaien, waar de vang blijft slepen, korenmolens zonder vegertje aan de loper, enzovoort. In Borkel was de taats van de koning totaal afgesleten waardoor de stalen koning zelf met veel kabaal over het lagerblok draaide. Dat lagerblok werd uiteraard gruwelijk heet. Daar heb ik een nieuw lager onder gezet. Toen liep die molen als een zonnetje. Scheelde ook ongeveer de helft in de zeilvoering. Maar nogmaals: ik kan het in Noordlaren en Penningsveer niet van een afstand beoordelen.

    Met vriendelijke groeten, Nico

  • Bart Hoofs

    Ik zou dit inmiddels de discussie Jurgens willen noemen parallel aan de discussie Bazelmans.

    Dat het een hobby is voor enkelen ben ik het niet helemaal mee eens. Grote groepen van de gemeenschap genieten van een draaiende molen. Niet alleen door ze te bezoeken maar ook van een afstand. Een molen die regelmatig draait heeft sympathie binnen de gemeenschap. Als de molen van Hilvarenbeek enige weken niet draait vanwege bijv. de molenmaker dan hoor je dat echt wel. Ook de hausse in nieuwbouwmolens die veelal wordt gedragen door gemeenschapszin en geld is een teken dat molens leven bij een groot deel van de bevolking. Het is ook een hobby als je die uitoefent anderen meegenieten. Dus niet puur eigen plezier zoals postzegels verzamelen o.i.d.

    Een collega zij dit vorige week nog zo typerend: met de laatste sneeuw en kou zag je overal molenfoto's in de media. Men houdt van molens.

    Waarom overigens wel geld en ruimte vrij maken voor de zgn. nieuwe natuur?

    In Brabant worden hele gebieden vrij gemaakt van boerenbedrijven en verhuisd naar zgn. industrieterreinen voor boeren. Dat kost ook een vermogen ten voordele van de biotoop van dieren en natuur. Dat mag en kan wel?

    Ik ben het met Nico eens dat je in een vroeg stadium mee moet denken bij de biotoop. Dat zou anders georganiseerd moeten worden. Maar kan je dat wel met de huidige structuur met vrijwilligers? Ik denk dat het misschien wel een mooie (commerciele) kans is voor de zgn. molenadviesbureaus. One stop shop in de molenwereld…

    Bart

  • Nico Jurgens

    Beste Bart,

    Dat klopt helemaal, maar diezelfde mensen hebben óók een aantal andere geld- en ruimteverslindende liefhebberijen. Hoe denk je anders dat het komt dat er zo'n breed draagvlak is voor het natuurbehoud? Je moet niet de fout maken dat je die mensen bij de molenliefhebbers optelt en ze tegelijk bij de natuurliefhebbers aftrekt. Als je goed telt, krijg je enorme dubbeltellingen, en als je dan alles weer terugrekent naar het werkelijke aantal inwoners, dan houd je toch alleen maar die duizend molenliefhebbers over.

    Zoals Frank Terpstra het uitdrukt: “De gelaagdheid en verscheidenheid aan waarden die de molens dragen leer je wellicht juist kennen door de molens eens bewust geheel los te laten”. Dan komt het biotoopverhaal in een heel ander licht te staan. Maar dat niet alleen: dan ga je ook oog krijgen voor al die andere activiteiten waar je buren mee bezig zijn. Ik kan je uit eigen ervaring verzekeren dat de waarde van je leven dan enorm zal toenemen en dat je je dan met nog meer plezier aan molens (en al die andere activiteiten) zult wijden. Je hoeft echt niet bang te zijn dat je buiten het molenerf van de wereld af valt.

    Of het biotoopadvies gegeven moet worden door een zelfstandige adviseur, de RACM of DHM maakt me niets uit. Essentie is dat ik voorstel dat de verstoorder betaalt, niet de gedupeerde moleneigenaar. Evenmin moet de last op de schouders gelegd worden van de vrijwillige molenaar. Het moet wel een terzake kundige zijn, anders hebben we er nog niets aan. Ieder zijn vak.

    Met vriendelijke groeten, Nico