HMML Version 2.0 deel 11

  • Andreas de Vos

    “…de gemeenschap steekt jaarlijks € 12.000,- tot € 18.000 per molen (dus met inbegrip van fondsen en alles erop en eraan) in de hobby van enkelen…”

    Ik vind dat een verkeerde voorstelling van zaken.

    Die molens staan er niet voor ons, wij zijn er voor die molens. Als het goed is. Om bij te dragen in het behoud, inclusief het bijbehorende immateriele erfgoed, zijnde de bediening en de gebruiken eromheen. Voor zover dat mogelijk is natuurlijk, op vrijwillige basis en met de beperkingen van de huidige tijd (we zijn immers niet de beroepsmolenaars uit 1895). Dat we daarmee gelijk een persoonlijke behoefte vervullen (“lekker bezig zijn met molens”) die aansluit bij de interesse in molens is een deel van de beloning.

    De gemeenschap betaalt voor de instandhouding van molens als onderdeel van ons nationaal erfgoed. Da's heel wat anders dan betalen voor de hobby van enkelen. Sterker nog, afgezien en ondanks de schade die die enkelen volgens sommigen aan die molens berokkenen (verlies van historisch materiaal), dankzij al die vrijwilligers gebeurt er veel meer dan wanneer dat allemaal door betaalde professionele krachten uitgevoerd zou moeten worden.

    Eigenlijk heeft de gemeenschap een koopje aan “die enkelen”, die zo gek zijn hun ziel, zaligheid en vrije tijd in die “ouwe troep van een ander” te steken.

    Wat betreft die brandstichters: ik betwijfel sterk dat het molenhaters zijn, in het algemeen. Wel zijn het overdreven vuurliefhebbers, of mensen die gewoon de behoefte hebben de spullen van een ander te slopen. Een molen brandt helaas nogal makkelijk en spectaculair. Voor een vuurverslaafde dus geen betere kick dan van een shotje molenbrand.

    Dit even terzijde van de essentie van deze draad.

    Groetsels,

    Andreas de Vos

  • Andreas de Vos

    De molenbiotoop behelst veel meer dan alleen de windvang en het fraaie plaatje in de directe omgeving van de molen.

    Dat is wel wat voor de molen t.b.v. het functioneren en de beleviing van groot belang is.

    Het (cultuur-)landschap maakt er ook deel van uit. Denk maar aan watermolens op een sprengenbeek, waarbij de biotoop eigenlijk begint bij de bron van die beek, die eigenlijk onderdeel is van het monument “molen”. Zonder die beek doet dat ding het immers niet.

    Zelfde kun je zeggen voor poldermolens, waarbij de waterstaatkundige inrichting (sloten, tochten, wateringen, kades, boezems etc.) onderdeel is van het bemalingssysteem. Maar ook de zichtlijnen van de molens onderling, zeker in geval van peilbemaling met seinmolens. Die zichtlijnen, zeg maar de visuele infrastructuur, maakt ook deel uit van die historie die bij de molen hoort.

    Daarom is cultuurlandschap als monument ook van belang. Maar dan moet wel die link met de monumenten in dat landschap onderkend en as het even kan mede beschermd worden.

    Groetsels,

    Andreas de Vos

  • Andreas de Vos

    Hallo Nico,

    Even een vraag over dat windtunnelonderzoek.

    Je zegt dat je met windtunnelonderzoek die ruwheidsfactor omlaag wilt brengen.

    Eerder schreef je iets in de zin van “de veroorzaker betaalt”. In dit geval zou dat de projectontwikkelaar of arhitect zijn.

    Bij veel, zo niet alle, bouwprojecten wordt windtunnelonderzoek gedaan naar de onvloed van het pand op de wind rond dat pand. Ten behoeve van het pand zelf, en bijvoorbeeld naar de ongewenste effecten op voetgangers en fietsers. Naar de eisen die een molen aan het windgedrag ter plaatse stelt wordt niet gekeken.

    Begrijp ik dat jij eigenlijk voorstelt dat de veroorzaker op zijn kosten een windtunnelonderzoek moet laten uitvoeren, volgens door of namens de moleneigenaar opgestelde regels en uitgangspunten, om zo het te bouwen pand zo te kunnen vormgeven dat die molen er maar beperkt last van heeft?

    Groetsels,

    Andreas de Vos

  • Nico Jurgens

    Beste Andreas,

    Ik heb hier gechargeerd om wat tegengas te geven tegen de regelmatig uitgesproken gedachte dat de vrijwillige molenaars alles alleen voor de gemeenschap zouden doen. De ‘waarheid’ ligt in het midden. Als je onderweg bent naar Amsterdam zullen er op de snelweg meer mensen in de richting van Amsterdam rijden. Dat komt in Nederland regelmatig voor. Dat betekent echter niet dat al die mensen naar Amsterdam rijden omdat jij daar naartoe gaat. Sommige slaan eerder af of rijden juist nog verder. Het belang van het molenbehoud loopt parallel aan het belang van de vrijwillige molenaars, maar wij doen het niet voor de gemeenschap en de gemeenschap onderhoudt de molens niet voor ons. Als wij ons voorhouden dat we het voor de gemeenschap doen, dan creëren we te hoge verwachtingen bij onszelf. Dan zijn we verbijsterd als bouwplannen gewoon doorgaan, 1 op 30 of niet. Ik denk dat het gescheiden houden van eigenbelang en algemeen belang een deel is van goede PR. In het verleden heeft de RDMZ het molenbehoud sterk bevoordeeld omdat het geld dankzij de vrijwilligers goed besteed was. Dat is allang zo (ik meen toch zeker vanaf 1972) en dat is nooit teruggedraaid. We moeten dus niet nóg meer gaan vragen, of we zouden zelf ook nóg meer moeten gaan geven.

    Brandstichters zullen inderdaad meestal geen molenhaters zijn, maar we moeten ook niet te vlug beweren dat “de hele Nederlandse bevolking achter het molenbehoud staat”.

    Groeten, Nico

  • Nico Jurgens

    Beste Andreas,

    Dat is inderdaad allemaal belangrijk. Om die reden is de Nota Belvedère aangenomen. Je kunt van het land geen openluchtmuseum maken. Alle oude elementen behouden en niets nieuws toevoegen maakt het land onbewoonbaar. We moeten het nieuwe dus inpassen in het oude en soms zal zelfs wat ouds opgeofferd moeten worden. De Nota Belvedère pleit ervoor om het oude als inspiratiebron te nemen voor het nieuwe. Omdat dit een betrekkelijk nieuwe ontwikkeling is, zijn de resultaten niet altijd even bevredigend, maar al zoekend komen stedenbouwers, projectontwikkelaars en architecten tot steeds betere resultaten. Een open polderlandschap geeft een bepaalde beleving. Maar in een eerdere reactie (n.a.v. een reactie van Harry van Hoorn) schreef ik al dat er in Nederland nu ruim zes maal zoveel mensen zijn als rond 1900 en dat die mensen per persoon bovendien minstens zesmaal zoveel ruimte vragen. Scheelt ongeveer een factor 40. Dan ontstaat er spanning tussen ‘beleving’ en ‘ruimtegebruik’. De Nota Belvedère probeert die ‘beleving’ om te buigen, zodat met een andere beleving ruimte op een andere manier gebruikt kan worden. De Beemster is Werelderfgoed en in de Schermer worden de laatste resten van de windbemaling zo goed mogelijk hersteld, maar over 100 jaar zijn beide droogmakerijen grotendeels volgebouwd, want de mensen zullen steeds meer ruimte vragen. Waarschijnlijk zal het bevolkingsaantal van Nederland over 100 jaar alweer afgenomen zijn, maar dat kleinere aantal mensen zal waarschijnlijk meer ruimte nodig hebben. Of wij dat nou goed vinden of niet.

    Groeten, Nico