bliksembeveiliging

  • L. van der Geest

    Mooi al die reacties en verhalen, zitten veel waarheden in en zoals dhr. W. Bever op zijn eigen manier het afvloeien van de bliksemstroom met de hemelwaterafvoeren vergeleek is een hele mooie duidelijke uitleg. Bij een controle-inspectie van de bliksemafleider-installatie wordt de installatie doorgemeten en visueel gecontroleerd. Het maakt dus op het moment van de controle ook niet uit in welke stand de roeden staan, als de installatie, aardingen en de molenkabel. Mochten de roeden op het moment van inspectie in de hekstand staan dan kunnen we de installatie daar niet op afkeuren maar wel een advies uitbrengen naar de molenaar of eigenaar van de molen. Zoals al eerder beschreven is het gewoon heel belangrijk dat bij een inslag de bliksemstroom zo snel mogelijk en in een zo recht mogelijke lijn naar aarde kan afvloeien. Het doorkoppelen van de verschillende aardingen in de meetputten is ook zeer wenselijk omdat dan de vervangingsweerstand van de aardings-installatie daarmee lager wordt. Hoe lager de weerstand van de aardings-installatie des te sneller kan de bliksemstroom afvloeien naar aarde. Dit voorkomt afslag naar andere delen op of in de molen. En hoeveel meer werk geeft het de molenaar om in hekstand 2 molenkabels aan te sluiten. En bijkomend voordeel is dat mocht er onverhoopt een kabel stuk gaan er altijd nog een kabel is om de molen te beveiligen. Maar dan wel in de werkstand. Het verhaal met de subsidie zal wel verband houden met het blijven staan van water ( werkstand) in de metalen roede welke op dat moment horizontaal staat.

  • Mario Collombon

    “Het maakt dus op het moment van de controle ook niet uit in welke stand de roeden staan”

    Bij een controle vanuit het Gilde dien je als molenaar juist aanwezig te zijn zodat alle enden kunnen worden doorgemeten, en ook de weerstand tussen de roeden onderling (i.v.m. doorverbinding t.p.v. askop). Je zet tenslotte de molen vaak aan een ander end weg (en in geval van een snel naderende bui zet je het eerstvolgende, dus willekeurige, end onder) dus kun je het end dat onder staat niet zonder meer als uitgangspunt nemen.

    Groeten Mario

  • L. van der Geest

    Ja natuurlijk moet je alles doormeten en met behulp van de molenaar. Wat ik bedoelde is dat op het moment van aankomst de stand niks uitmaakt. En als je ziet dat er maar 1 roede is aangesloten in hekstand kun je de molenaar alleen er op wijzen dat met deze stand beide roeden aangesloten moten worden. De installatie, mits verder inorde, kun je daarop niet afkeuren. Als wij een molen voorzien van een installatie worden er op alle uiteinden van de roeden een molenkabel aansluitpunt gemaakt. Dus maakt het niks uit welke roede eerst komt. Alle molens welke wij in het onderhoud hebben zijn ook voorzien van deze aansluitingen op alle roeden.

  • Barend Zinkweg

    In een eerdere bijdrage heb ik beschreven hoe ik de molen overhek wegzet, maar ik bedacht me later, dat je er dan nog niet helemaal klaar mee bent: je wilt de molen ook wel weer aan de gang slingeren! Toch?

    Als de molen overhek is weggezet met aan ieder eind een kabel en een ketting, maak ik beiden van het komende eind los van de kruipaal en trek het gaande eind zover terug dat ik die kan verlossen van kabel en ketting. In dit geval hoeft het geen probleem te zijn als er teveel wind is om dit op “armenstoom” voor elkaar te krijgen. In het geval van teveel wind laat je de roedketting van het gaande eind vastzitten aan de kruipaal en ga je (na het lostrekken van de pal) krimpend om kruien tot het gaande eind voldoende gezakt is om kabel en ketting los te maken. Daarna laat je middels de vang het komende eind zakken en klaar is kees.

  • Lolke Rang

    Even een aanvulling op je ‘regenpijp’-vergelijking, Willem: bij een bliksemafleider is het geen gelijkmatige afvoer van min of meer gelijkmatige regen, maar is het alsof er in een fractie van een seconde een hele Niagara-waterval omlaag komt en meteen moet worden afgevoerd. Als je dat beseft, begrijp je ook beter waarom het zo belangrijk is dat het afvoertraject zo recht mogelijk is.

  • Barend Zinkweg

    Ja, het leuk je te realiseren dat elektrische stroom niet voor niets stroom genoemd wordt.

  • Rob Pols

    Stroom met spanning, ja. :D

  • Willem Bever

    Wat betreft de z.g.n molenkabels, wil ik gaarne nog even inhaken.

    Het valt mij bij verschillende molens nogal ééns op dat de aansluiting tussen de kabel en de klemmen vaak te wensen overlaat.

    Vaak zijn de koperdraadjes van de flexibele kabel, bij de klem, voor meer dan de helft doorgesleten, zodat de kabel maar voor een deel fungtioneerd.

    Het is voor een molenaar een vrij eenvoudig klusje om de klem opnieuw aan de kabel te zetten, althans bij de klemmen die de fa Hommema gebruikt.

    Dus geachte molenaars,let daar ééns op zou ik zo zeggen.

    Wat bij grondzeilers ook nog wel ééns voorkomt, is dat de kabel in aanraking geweest is met de grasmaaier, en met tape weer is ‘gerepareerd’ .

    Ik vraag me dan af, in hoeverre is zo'n kabel nog te vertrouwen, en worden de flexibele kabels bij een inspectie/keuring ook doorgemeten ?

    Wat ook erg belangrijk schijnt te zijn is de lengte van de kabel.

    Deze moet volgens de bliksembeveiligingsdeskundige zo kort mogelijk zijn, maar daar ben ik zelf niet zo'n voorstander van.

    Zeker als je zoals op Aarlanderveen, een kabel aan de staart hebt, is het wel makkelijk als die kabel voldoende lengte heeft.

    Op de Driemanspolder in Leidschendam waren destijds per molen twee kabels van gelijke lengte aanwezig.

    De lengte van de kabels was ongeveer ruim de helft van de afstand van aardput tot aardput, zodat het overal net kon, totdat de molen ééns in de rouw moest en de roe precies tussen twee putten stond, en toen kon het net niet !

    Ik heb dat toen maar opgelost door de twee kabels aan elkaar te koppelen, maar dat kan m.i niet de bedoeling zijn.

    Wel let ik bij een wat langere kabel er altijd wel op dat de kabel in een vloeiende lijn van de staart / roe naar de aardput licht.

    Groet van Willem Bever.

  • Eric Zwijnenberg

    De theorie van bliksem en bliksemafleiders heeft in de loop der tijd nogal “voortschrijdend inzicht” gekend. In het verleden waren inderdaad haakse bochten uit den boze. Aansluitingen van bijvoorbeeld een ringleiding naar de afgaande leidingen werden dan ook allemaal met “boogjes” uitgevoerd, zodat de stroom zonder haakse hoek in een vloeiende bocht “de hoek om kon”. Tegenwoordig worden al dat soort verbindingen gemaakt met T-stukjes (knelkoppelingen). Haakser kan het gewoon niet! En nog nooit heeft dit bij inslagen tot problemen geleid. Het probleem is ook niet zozeer dat de grote stroom de hoek niet om wil, maar dat er, ten gevolge van inductieverschijnselen, KRACHTEN op de leidingen optreden. Bij gebruik van die T-stukjes is het daarom wel zaak dat bij alle drie de poten de leiding met een steun goed vastzit.

    Bij een los liggende flexibele kabel die in scherpe bochten ligt (of, nog erger: deels opgerold) kunnen die krachten ten gevolge van zelfinductie zo groot zijn dat de kabel losslaat. Daarom moet losliggende kabel in vloeiende bochten worden gelegd, en geen haakse bochten of opgerold.

    Gezien het feit dat T-stukjes volledig zijn toegestaan in de nieuwe normen, lijkt mij de haakse bocht bij de roeden in de askop ook geen enkel probleem. (Mits de roeden zijn doorverbonden). Dus dan zou bij overhekstand 1 afgaand leiding voldoende zijn. Maar:

    Hoe meer wegen je creeert voor de stroom hoe beter. En dat is bij een molen, ook in rechtstand met 1 flexibele kabel naar de ringleiding of naar een aardpunt, altijd een zwak punt. Bij geen enkel ander gebouw met een bliksemafleider is er maar 1 afgaande leiding of maar 1 weg voor de stroom! Alles is met alles doorverbonden en er zijn vaak vele aardelektrodes. De stroom kan zich dus via vele wegen verspreiden. En dat is gunstig. Dat verlaagt de weerstand.

    Daarom is de oplossing die iemand schreef dat hij ook bij rechtstand het onderste end met TWEE flexibele kabels aan de ringleiding verbindt heel goed!!!

    Een ander punt van “voortschrijdend inzicht” is dat de theorie is verlaten dat er rond een hoog punt met een bliksenafleider een soort kegel is waarbinnen alles veilig is (ik meen dat in het verleden zelfs een tophoek van 20 graden werd genoemd). Vroeger hoefden bijvoorbeeld dakkapellen van een kerkdak geen bliksemafleider te hebben als die dingen zich binnen die kegel bevonden. Er zijn echter inmiddels zoveel inslagen bekend op punten die zich binnen zo'n kegel bevinden (zelfs in een bezem die beneden tegen de muur van een kerktoren stond!) dat die kegeltheorie is verlaten, en ELK uitstekend object een eigen opvanger moet hebben. Daarom moet bijveoorbeeld ook een stalen staarbalk geaard worden, hoewel die veel lager zit dan het topje van de roed.

  • Peter van Kuik

    Als haakse bochten zo'n probleen waren dan zou de aansluiting van de kabel op de roeden en op de ringleiding ook een groot probleem moeten zijn. Natuurlijk zijn 2 kabels beter dan 1, maar niet speciaal bij overhek stand. Er komt voor zover ik weet pas echt een probleem als je volledige lussen in de kabel laat liggen, waardoor inductieweerstand zal ontstaan.

    Ik vind dat systeem met een sleepcontact op de pen en een aarding via de staarbalk erg goed, maar wordt helaas maar zelden toegepast.